Scroll Top

‘Hulp bij motorische onhandigheid is nodig als het probleem zo groot is dat de prestaties op school eronder gaan lijden’, zegt Marina Schoemaker, voorzitter van het DCD Netwerk Nederland. ‘Of als de sociale en psychische gevolgen zo groot zijn dat het kind er onder lijdt.’ In dit interview vertelt zij hoe kinderen met DCD op een effectieve manier geholpen kunnen worden. 

Interview: Joli Luijckx

Vallen en stoten, knoeien met eten, slordig schrijven. Niet ieder kind is even handig met bewegen. Wanneer moet je je als ouder zorgen gaan maken? Wanneer heeft je motorisch onhandige kind Developmental Coordination Disorder (DCD)? En welke behandeling helpt dan het best? Balans vroeg het aan Marina Schoemaker, voorzitter van het DCD Netwerk Nederland.

Marina Schoemaker: ‘Elk kind leert motorische vaardigheden door oefenen. Het ene kind doet er langer over om motorische vaardigheden aan te leren dan het andere kind. Het is heel normaal dat het ene kind sneller zijn zwemdiploma behaalt dan het andere. Ouders of leerkrachten moeten zich zorgen maken wanneer de ontwikkeling van motorische vaardigheden ondanks extra stimulering achterblijft. Dus als spelenderwijs extra oefenen onvoldoende helpt.

Of motorisch onhandige kinderen hulp nodig hebben, hangt dus af van de problemen die deze kinderen in het dagelijks leven ervaren. Al deze kinderen hebben moeite met het uitvoeren van een motorische taak. Maar het ene kind heeft ernstiger motorische problemen dan het andere. Of heeft op psychisch en sociaal vlak meer last van zijn motorische onhandigheid dan een ander kind. Hulp is nodig als het probleem zo groot is dat de prestaties op school eronder gaan lijden, vaak door problemen met het schrijven. Of als de sociale en psychische gevolgen van de motorische onhandigheid zo groot zijn dat het kind er onder lijdt.

Kinderen met DCD hebben vaak de neiging om zich terug te trekken uit fysieke activiteiten zoals buitenspelen of gym, omdat zij het vervelend vinden om steeds te falen in aanwezigheid van leeftijdgenootjes, ouders, de sportleraar of de meester of juf. De negatieve reacties op hun ‘falen’ kunnen leiden tot faalangst, een negatief zelfbeeld en somberheid. Daarnaast heeft het steeds minder bewegen ook gevolgen voor hun gezondheid, want minder bewegen leidt tot verminderde lichamelijke fitheid, zoals minder spierkracht en uithoudingsvermogen. En kinderen die lichamelijk minder fit zijn, zullen weer minder snel gaan bewegen. En daardoor dus ook minder oefenen met de motoriek.

Fysio- of ergotherapie

In principe kunnen ouders bij iedere kinderfysiotherapeut of -ergotherapeut terecht voor goede behandeling. Zij kunnen behandeling starten. Wanneer een behandelaar merkt dat er naast de motorische problemen ook nog sprake is van (een vermoeden van) andere problemen zoals ADHD of ASS, zal een behandelaar doorverwijzen naar een revalidatiecentrum, waar een multidisciplinair team onder leiding van een revalidatiearts hulp kan bieden. Dan wordt altijd ook onderzocht of een kind voldoet aan de criteria voor DCD. Niet alle kinderen die voldoen aan de criteria krijgen in de praktijk dus de diagnose DCD (zie onderstaand bericht over het DCD-netwerk).

We weten uit onderzoek dat sommige lichaamsfuncties bij kinderen met DCD minder goed ontwikkeld zijn, zoals het waarnemen van informatie via de zintuigen. Zoals extreem gevoelig zijn voor harde geluiden of last hebben van kleding die strak zit of kriebelt. Het in je hersenen goed verwerken van informatie van je zintuigen is bijvoorbeeld belangrijk voor het bewaren van je evenwicht. Uit onderzoek blijkt dat sommige kinderen met DCD moeite hebben om de informatie die vanuit het evenwichtsorgaan naar de hersenen gaat, goed waar te nemen en te gebruiken bij het bewaren van het evenwicht. Hierdoor kan een kind zich vaker stoten of vallen. De lichaamsbalans is een onderdeel dat daarom bij onderzoek naar DCD altijd wordt onderzocht. Het is wel goed om als ouders alert te zijn bij het kiezen van een behandeling. Want we weten dat de effectiviteit van behandelingen die meer gericht zijn op het verbeteren van de lichaamsfuncties, zoals verwerking van informatie in de hersenen van de zintuigen (bijvoorbeeld Sensorische Integratietherapie), niet bewezen is door wetenschappelijk onderzoek. Daarom wordt deze behandelvorm bij kinderen met DCD door het DCD Netwerk Nederland afgeraden. Het DCD Netwerk Nederland vindt het belangrijk dat kinderen met DCD op een effectieve manier worden geholpen. Het ondergaan van behandelingen die niet bewezen effectief zijn, kan ertoe leiden dat kinderen nog langer met de gevolgen van hun motorisch onvermogen moeten dealen, wat de kans op het ontwikkelen van andere problemen (zoals faalangst) vergroot. Omdat bekend is dat kinderen met DCD prikkelverwerkingsproblemen kunnen ervaren, zoals overgevoelig reageren op aanraken, wordt aangeraden de prikkelverwerkingsproblemen wel in kaart te brengen. De therapeut kan samen met het kind, de leerkracht en de ouders zoeken naar praktische adviezen om hier beter mee om te gaan.

Welke behandeling?

Ook het effect van andere behandelingen gericht op lichaamsfuncties, zoals reflextherapie, is niet aangetoond. Het idee achter deze therapie is dat de primaire reflexen zoals de zuigreflex, die gezonde kinderen na de geboorte hebben, bij kinderen met motorische problemen niet verdwijnen in het eerste levensjaar. Terwijl dit bij kinderen zonder motorische problemen wel gebeurt. Doordat de primaire reflexen aanwezig blijven, kan volgens de reflextherapie de houding minder goed ontwikkelen, wat weer gevolgen heeft voor de motoriek. Bij reflextherapie worden oefeningen gedaan waarbij beide hersenhelften tegelijkertijd moeten werken. Hoewel behandelaars die met deze behandelvorm werken, claimen succes te hebben bij kinderen met DCD, is wetenschappelijk onderzoek nodig om deze claim te staven. Zolang het effect niet wetenschappelijk is aangetoond, wordt in de Nederlandse DCD-Richtlijn afgeraden om dit soort behandelingen voor kinderen met DCD te gebruiken. Lees hier onze kennispagina ‘DCD behandelen‘.

Een uitzondering op de aanbeveling dat behandelingen gericht op het verbeteren van lichaamsfuncties afgeraden worden, vormen behandelingen gericht op het verbeteren van kracht en uithoudingsvermogen bij kinderen met DCD. Het is bewezen dat behandelingen die zich richten op het verbeteren van de conditie en het trainen van de spieren wel effectief zijn.

Actuele hulpvragen

Behandeling bij DCD is zinvol wanneer er actuele hulpvragen zijn waarvoor hulp nodig is. Hulpvragen ontstaan meestal wanneer een kind door zijn DCD beperkt wordt in zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen, zoals de zelfverzorging (aankleden, douchen, tandenpoetsen), communicatie (praten), schoolprestaties (schrijven) en sport en spel. Het doel van effectieve behandeling is gericht op het verbeteren van motorische activiteiten en participatie zoals deelname aan activiteiten thuis, op school en tijdens sport en spel. Een goede behandeling begint altijd met een probleemanalyse: wat zijn de sterke en zwakke punten van een kind? Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de motoriek, maar ook naar eventuele psychosociale gevolgen en eventuele andere diagnoses zoals ADHD of ASS. Daarna worden in overleg met het kind, de ouders en vaak ook de school doelen opgesteld voor de behandeling. Deze doelen zijn op activiteiten- en participatieniveau. Dat betekent dat bepaald wordt met welke motorische activiteiten een kind problemen heeften welke gevolgen dat heeft voor deelname aan activiteiten thuis, op school en bij sport en spel. Wanneer een kind bijvoorbeeld problemen heeft met schrijven, en de schoolprestaties daaronder lijden, dan zal het verbeteren van het schrijven een doel kunnen zijn. Als er ook psychosociale problemen zoals faalangst zijn, kan daarvoor aanvullende zorg worden ingezet.

Taakgericht oefenen

Uit internationaal wetenschappelijk onderzoek blijkt dat behandelingen die zich richten op het verbeteren van motorische activiteiten en participatie het meest effectief zijn. Dit wordt taakgericht oefenen genoemd. Taakgericht oefenen betekent dat je de afgesproken motorische activiteit oefent met een therapeut, stapsgewijs volgens een bepaalde methode. Dat zijn in Nederland met name de Neuromotor Task Training (NTT) en Cognitive Orientation to daily Occupational Performance (CO-OP). Tijdens deze behandelingen worden kinderen niet alleen gestimuleerd om te oefenen, maar leren zij ook te ontdekken waarom zij een vaardigheid niet goed uitvoeren. De therapeut stelt vragen over de uitvoering van taken, waardoor kinderen zelf strategieën leren bedenken om het anders te doen. Bijvoorbeeld bij het gooien met een bal zijn dat vragen over de kracht waarmee wordt gegooid, de lichaamshouding en het richten van de bal tijdens een worp. Het is lastig voor ouders om een goede behandeling te herkennen. Het is altijd goed om op de website van een behandelaar te checken, of een behandelaar te vragen, of er taakgericht wordt geoefend.

Ten slotte is het uitermate belangrijk dat kinderen tijdens de behandeling successen ervaren. Kinderen met DCD hebben vaak zoveel faalervaringen opgedaan, dat zij geen invloed meer denken te hebben op hun handelen. Door deze kinderen weer succes te laten ervaren, zal hun motivatie en zelfvertrouwen toenemen.’

Marina Schoemaker is voorzitter van het DCD Netwerk Nederland en universitair hoofddocent bij het Centrum voor Bewegingswetenschappen, Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG).

Dcd-Netwerk Nederland

In Nederland is in 2006 een landelijk DCD-netwerk opgezet, waarin professionals uit de kinderrevalidatie, vertegenwoordigers van zorgverleners in de eerste lijn en onderzoekers samenwerken. Zij zetten zich in om nieuwe ontwikkelingen in de diagnostiek en behandeling van kinderen met DCD in Nederland in te voeren.

Sinds kort zit Joli Luijckx namens Balans, vereniging voor ouders, in de stuurgroep van het DCD-Netwerk Nederland. Uit wetenschappelijke studies in verschillende landen blijkt dat vijf tot zes procent van de kinderen voldoet aan de criteria voor DCD. Dus ongeveer één kind per basisschoolklas. Niet al deze kinderen krijgen de diagnose DCD.

Marina Schoemaker, voorzitter van het DCD-netwerk: ‘Bij een deel van deze kinderen worden de problemen met de motoriek niet herkend en vindt men het kind bijvoorbeeld onterecht lui of slordig. Dat is zorgelijk. Het DCD-Netwerk Nederland zet zich daarom in voor meer bekendheid van DCD bij bijvoorbeeld huisartsen, jeugdartsen en in het onderwijs. Maar er zijn ook kinderen met motorische problemen die voldoende kunnen compenseren en daardoor minder snel behandeling nodig hebben. Deze kinderen zijn vaak ergens heel goed in of zijn verbaal sterk ter compensatie. Een ander deel van deze kinderen krijgt wel therapie van een fysiotherapeut of ergotherapeut, maar krijgt geen diagnose DCD. Deze hulp in de eerste lijn, zoals we dat noemen, is dan genoeg voor een kind om het te redden. Een andere groep kinderen met complexe motorische problemen krijgt wel een diagnose DCD, meestal gesteld door een revalidatiearts in samenwerking met een multidisciplinair team.’

Meer weten?

Lees hier ons hele dossier over DCD. Wil je eens praten met een ervaringsdeskundige? Neem dan eens contact op met onze Advieslijn. Bereikbaar op nummer 030-2255050. Je kunt ook ons contactformulier invullen.

Privacyvoorkeuren
Wanneer u onze website bezoekt, kan deze informatie opslaan via uw browser van specifieke services, meestal in de vorm van cookies. Hier kunt u uw privacyvoorkeuren wijzigen. Let op dat het blokkeren van sommige soorten cookies van invloed kan zijn op uw ervaring op onze website en de diensten die wij aanbieden.