Scroll Top

Dyscalculie & Dyslexie: twee zijden van één medaille

Hans van Luit, emeritus hoogleraar orthopedagogiek, over de vraag: In hoeverre lijken dyslexie en dyscalculie op elkaar? Tekst: Hans van Luit In hoeverre lijken dyslexie en dyscalculie op elkaar? Wat zijn de overeenkomsten en hoe zijn kinderen die één of beide leerproblemen hebben het best geholpen? We vroegen het aan Hans van Luit, emeritus hoogleraar orthopedagogiek, gericht op de diagnostiek en behandeling van kinderen met dyscalculie. Om maar gelijk met de deur in huis te vallen: dyscalculie en dyslexie kennen vergelijkbare criteria om de leerstoornis vast te stellen en hebben bovendien enkele overeenkomstige kenmerken. Uit veel onderzoeken komt naar voren dat lees- en rekenprestaties redelijk tot sterk met elkaar samenhangen, in het bijzonder wanneer het gaat om automatisering in de betekenis van snel en goed uit het geheugen kunnen oproepen van de juiste feiten: woordfeiten en rekenfeiten.

Sterke samenhang

In diverse onderzoeken is een zeer sterke samenhang gevonden tussen de prestaties in het vlot lezen van woorden op bijvoorbeeld de ‘Brus-één-minuut-test’ en het snel kunnen oplossen van eenvoudige sommen in de ‘Tempo Test Automatiseren’. Dit verband kan voor een belangrijk deel worden verklaard door de benoemsnelheid, die bij zowel het rekenen als het lezen een belangrijke rol speelt. De samenhang is het sterkst in de aanvangsgroepen en neemt geleidelijk enigszins af. Dyslexie en dyscalculie zijn beide neurobiologische ontwikkelingsstoornissen. Gezien de verhoogde kans op het samengaan van dyslexie en dyscalculie is er sprake van ‘comorbiditeit’. Ongeveer tienprocent van de kinderen met een leerstoornis heeft een dubbeldiagnose.

Werkgeheugen

De criteria voor het vaststellen van dyscalculie en dyslexie lijken veel op elkaar (zie kader). Naast de benoemsnelheid (automatiseringsvaardigheid) speelt bij kinderen met een leerstoornis ook het werkgeheugen een belangrijke rol. Werkgeheugen is de capaciteit om informatie voor een korte tijd op te slaan en te bewerken om tot een (eind)oplossing te kunnen komen. Kinderen met dyscalculielaten een tekort zien in hun vermogen om informatie in het werkgeheugen (kort) vast te houden en/of te manipuleren tijdens het rekenen. Bijvoorbeeld als het antwoord op 7×8 niet direct wordt bedacht, de tussenoplossingen 5×8(=40) en 2×8(=16) uitrekenen en optellen, zodat het antwoord (56) kan worden gegeven. Kinderen met dyslexie hebben vooral moeite met het onthouden van verbale informatie in het werkgeheugen, bijvoorbeeld bij het lezen van een nieuw woord de afzonderlijke klanken onthouden en daarna aaneenrijgen (plakken). Werkgeheugenprestaties blijken tussen kinderen met en kinderen zonder leerstoornissen duidelijk te verschillen, maar verschillen niet tussen kinderen met dyscalculie en dyslexie onderling. Dit lijkt erop te wijzen dat werkgeheugen samenhangt met het verwerven van schoolse vaardigheden in het algemeen, en niet met het rekenen en/of lezen in het bijzonder.

Bijkomende problemen

Uit diverse Vlaamse studies blijkt dat leerstoornissen zelden op zichzelf staande stoornissen zijn, maar heel vaak comorbide problemen laten zien (o.a. De Weerdt, Desoete, & Roeyers, 2013). Zo blijkt dat veel kinderen met dyscalculie ernstig uitvallen op het gebied van spelling en kinderen met dyslexie vaak problemen ervaren met rekenen. Verder blijkt dat kinderen, die ernstige problemen ervaren met een bepaalde schoolse vaardigheid, vier tot vijf keer meer kans maken om ook op andere schoolse vaardigheden tekorten te vertonen. Dit betekent dat bij een diagnostisch onderzoek naar een specifieke leerstoornis het raadzaam is steeds ook de wijze van probleemoplossen bij de andere schoolse basisvaardigheden na te gaan. Aangezien werkgeheugen bij zowel dyscalculie als dyslexie een belangrijke factor blijkt, is het van belang om in het onderwijs rekening te houden met snelle overbelasting bij kinderen die werkgeheugenproblemenervaren. Dat betekent dat kinderen met een leerstoornis zowel op school als thuis niet overbelast moeten worden, zodat ze zich beter kunnen focussen op de eigenlijke reken-, lees- of spellingsopdrachten. Dus zowel qua achtergrond als ondersteuningsbehoefte kunnen dyscalculie en dyslexie als twee zijden van een medaille worden beschouwd.

Bronnen

  • De Weerdt, F., Desoete, A., & Roeyers, H. (2013). Working memory in children with reading and/or mathematical disabilities Journal of Learning Disabilities, 46, 461-472
  • Tijms, J., De Bree, E., Bonte, M., De Jong, P.F., Loykens, E., & Rey,R. (2020). Protocol dyslexie diagnostiek en behandeling -versie 3.0. Concept 0.9. Bilthoven: NKD.
  • Van Luit, J.E.H., & Mönchs, M.E. (2020). Protocol dyscalculie: Diagnostiek voor gedragsdeskundigen 3.0. Doetinchem: Graviant.

Drie criteria

De criteria op basis waarvan dyscalculie of dyslexie worden vastgesteld zijn sterk vergelijkbaar. Om dyscalculie vast te kunnen stellen moet aan alle drie de criteria zijn voldaan. (Van Luit & Mönchs, 2020):
  1. Er is sprake van een significante rekenachterstand ten opzichte van leeftijd- en/of opleidingsgenoten, waar die persoon in het dagelijks leven door wordt gehinderd, zowel betreffende geautomatiseerde/gememoriseerde feitenkennis als het inhoudelijk rekenen (criterium van ernst);
  2. Er is sprake van een significante rekenachterstand ten opzichte van datgene wat op basis van de individuele – cognitieve – ontwikkeling van die persoon mag worden verwacht en die afwijkend is van prestaties op de overige schoolse vaardigheden (criterium van discrepantie);
  3. Er is sprake van hardnekkigheid in achterstand, die (grotendeels) resistent blijkt tegen gespecialiseerde rekenhulp (criterium van didactische resistentie).
Voor enkelvoudige dyslexie geldt dat aan de volgende drie criteria moet worden voldaan (Thijs et al., 2020):
  1. Er dient te worden voldaan aan één van de volgen de drie eisen (A1, A2 of B1), te weten A1: score van ≤ -1,5 standaarddeviatie (S) (= laagste 6,7%) op Woord Lezen en ≤ -1,28 SD (= laagste 10%) op Pseudowoord Lezen, of A2: score van ≤ -1,5 SD (= laagste 6,7%) op Pseudowoord Lezen en≤ -1,28 SD (= laagste 10%) op Woord Lezen, of B1: score van ≤ -1,5 SD (= laagste 6,7%) op Spellen en≤ -1,28 SD (= laagste 10%) op Woord Lezen;
  2.  Hardnekkigheid van de leesproblemen en van de eventuele spellingsproblemen. Het kind dient adequaat regulier leesonderwijs (ondersteuningsniveau 1) ontvangen te hebben, gerichte extra ondersteuning in de groep (ondersteuningsniveau 2), en in ieder geval een half schooljaar een specifiek afgestemde interventie op ondersteuningsniveau 3. Hierbij geldt als richtlijn dat het kind op drie opeenvolgende meetmomenten een taak voor het vlot lezen van losse woorden op prestatie heeft behaald die tot de zwakste 10% van de relevante normgroep behoort, ondanks de geboden gerichte extra ondersteuning;
  3. Bij uitsluiting van een algemeen leerprobleem, van een brede neurologische problematiek en van ernstige zintuigelijke beperkingen.
Privacy Preferences
When you visit our website, it may store information through your browser from specific services, usually in form of cookies. Here you can change your privacy preferences. Please note that blocking some types of cookies may impact your experience on our website and the services we offer.