Scroll Top

Willy de Heer, onderzoeker onderwijs aan hoogbegaafde kinderen, richtte het Kenniscentrum voor Makkelijk Lerenden op. ‘Denk eraan dat het belangrijk is voor je kind dat aan zijn leerbehoefte tegemoet wordt gekomen. Als dat niet gebeurt, kan het leer- en gedragsproblemen ontwikkelen die ernstig kunnen worden.’

Door: Willy de Heer

Etiketten, of labels zo je wilt, wie kent ze niet? In elke groep of klas zit tegenwoordig wel een leerling met een etiket. Waarom zijn ze – ook voor hoogbegaafde kinderen – nodig? En hoe zorg je er als ouder voor dat ook aan de leerbehoefte van jouw makkelijk lerende kind tegemoet wordt gekomen?

Etiketten in het onderwijs kunnen zeer nuttig en noodzakelijk zijn. Ze zijn dat niet alleen omdat hiermee de leerling, indien nodig, kan worden verwezen naar de juiste ondersteunende begeleider of school, maar ook omdat het de leerkracht of docent helpt de aanpak, begeleiding en het lesmateriaal te bieden die passen bij de leerbehoefte van de leerling. Een label kan ook ouders helpen om het kind te ondersteunen en te begeleiden; om de juiste hulp- en ondersteuningsvraag aan de onderwijsinstelling te formuleren; en om zo nodig externe hulp en begeleiding voor het kind te zoeken. Ten slotte kan een etiket de leerling helpen de oorzaak van zijn problemen te begrijpen en het aangepaste onderwijs te accepteren.

Aansluiting en uitdaging

Ook bovengemiddeld, makkelijk en zeer makkelijk lerende kinderen hebben hulp nodig en dus desnoods een etiket; vergeet niet dat deze kinderen evenveel afwijken van het gemiddeld lerende kind als moeilijk en zeer moeilijk lerenden.

Evenals alle andere kinderen hebben (zeer) makkelijk lerenden een leeromgeving nodig die aansluit bij hun cognitieve capaciteiten en die hen uitdaagt om zich verder te ontwikkelen. Als de onderwijsomgeving niet bij hen past, dan wordt het leren voor hen een bron van frustraties en gaan zij leer- en gedragsproblemen vertonen.

Ook hebben (zeer) makkelijk lerenden begeleiding en ondersteuning nodig om te voorkomen dat zij de aansluiting met andere kinderen missen. Deze kinderen zijn met andere dingen bezig dan hun leeftijdsgenoten, hebben andere interesses en andere opvattingen over vriendschap. Hierdoor kunnen zij gaan denken dat zij geen vrienden hebben. Daarnaast hebben (zeer) makkelijk lerenden begeleiding en ondersteuning nodig als hun lichamelijke ontwikkeling achterloopt op hun verwachtingen of wensen. Zij kunnen hierdoor heel negatief worden over hun eigen capaciteiten. Als zij bijvoorbeeld een prachtige tekening in hun hoofd hebben, maar deze niet zo mooi op papier krijgen, kan hen dat enorm frustreren. Gevolg: het kind wordt heel boos en wil nóóit meer tekenen, ‘want dat kan ik toch niet’.

Risico van ondervraging

Zeer moeilijk en zeer makkelijk lerende kinderen bevinden zich tot op zekere hoogte in een vergelijkbare situatie. Hun mogelijkheden komen (geheel) niet overeen met de eisen en verwachtingen van de kinderen en volwassenen in hun omgeving. Zeer moeilijk lerenden worden overvraagd en zeer makkelijk lerenden ondervraagd. Zo kan een zevenjarig zeer makkelijk lerend kind beschikken over cognitieve, sociale en emotionele mogelijkheden die overeenkomen met die van een tienjarig gemiddeld lerend kind. De omgeving zal het kind echter als een zevenjarige benaderen: het wordt ondervraagd. Daarnaast speelt bij zeer makkelijk lerenden nog een probleem: zij hebben verwachtingen van kinderen en volwassenen in hun omgeving waaraan deze niet (kunnen) voldoen. Een voorbeeld: de vierjarige kleuters A (een zeer makkelijk lerend kind) en B hebben een speelafspraak gemaakt voor de volgende dag (zeg dinsdag). Die dinsdag is B de afspraak met A totaal vergeten en spreekt af met kind C. Kind A slaat een uitnodiging van kind D om te spelen af, omdat het al een afspraak heeft met B. Aan het einde van die middag gaat B spelen met C. Kind A blijft alleen achter, boos en verdrietig: ‘Afspraak is toch afspraak?’ Dat B de afspraak is vergeten, kan A niet begrijpen: er is sprake van incongruentie tussen kind A en zijn omgeving, de eisen en verwachtingen komen van beide kanten niet overeen.

Schoolziek

De problemen en ervaringen die een kind op school en bij het leren opdoet, hebben belangrijke consequenties. Kinderpsychiater Frijling-Schreuder schrijft in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (1965) dat de kinderen ‘die zich bij het onderwijs voortdurend aan de onderrand van de groep bevinden’ gelijk hebben om niet naar school te willen:

Het vele falen, het steeds tekortschieten, maakt dat deze kinderen een grote leeronlust kunnen ontwikkelen. […] Weer op een andere wijze zijn de meer dan normaal begaafden de dupe, doordat zij geen prikkel genoeg krijgen om zich in te spannen; op grond van het feit dat de stof hun te gauw aanwaait, kunnen zij dezelfde angst voor falen ontwikkelen als het zwakbegaafde kind. Immers, alles waarvoor zij zich moeten inspannen, lijkt hun onmogelijk moeilijk. […] Dat leidt dan soms tot echte paniekreacties, waarbij het kind ook schoolziek wordt, écht ziek met hoofdpijn, braken en duizeligheid, uit angst voor de inspanning.

In de wetenschappelijke literatuur zijn ook de volgende problemen van zeer makkelijk lerende kinderen bekend: onderpresteren, belemmering in de ontwikkeling, motivatie verlies, verveling, depressieve stoornissen, sociale en emotionele problemen en psychische problemen.

De juiste actie

Wat te doen als je merkt dat je kind (ver) voorloopt op zijn leeftijdsgenoten? Denk dan niet dat het wel op zijn pootjes terechtkomt, maar bespreek het. Zit je kind nog (lang) niet op school, bespreek het op het consultatiebureau en op het kinderdagverblijf/de peuterspeelzaal of eventuele andere opvang. Gaat je kind bijna naar school, meld het dan in het eerste gesprek. Geef daarbij ook concrete voorbeelden, zodat de school een beeld heeft van de capaciteiten van je kind.

Zit je kind al op school, bespreek het dan met de leerkracht. Geef daarbij aan welke veranderingen je hebt gesignaleerd bij je kind en wanneer die zijn begonnen. Geef ook de (beginnende) problemen aan en de verklaringen die je kind hiervoor geeft (als het daartoe in staat is). Verandert er ondanks je melding(en) niets in de situatie en/of het (leer)gedrag van je kind, ga dan ook in gesprek met de intern begeleider, het schoolmanagement en het samenwerkingsverband.

De school moet echt iets met die meldingen doen. Zo kan de school de leervordering van het kind onderzoeken en het kind ‘doortoetsen’ om te kijken op welk onderwijsniveau het kind functioneert. Ook is het mogelijk om een intelligentietest te laten afnemen. Tot de leeftijd van zes jaar kan worden vastgesteld of sprake is van een leervoorsprong, daarna is het mogelijk om vast te stellen op welk intelligentieniveau het kind functioneert.

Leer- en gedragsproblemen

Denk eraan dat het belangrijk is voor je kind dat aan zijn leerbehoefte tegemoet wordt gekomen. Als dat niet gebeurt, kan het leer- en gedragsproblemen ontwikkelen die ernstig kunnen worden. De ervaring is dat leerkrachten kinderen graag willen helpen, maar vaak onvoldoende weten hoe. De aandacht in het onderwijs voor zeer makkelijk lerenden staat helaas nog in de kinderschoenen. Besef dat het al heel belangrijk is voor je kind als de leerkracht aandacht heeft voor zijn problemen. Het is heel belangrijk dat je kind het gevoel heeft dat het door de leerkracht serieus wordt genomen.

Dr. Willy de Heer is onderwijskundige en onderzoeker onderwijs aan hoogbegaafde kinderen. Zij is in 2017 gepromoveerd aan de Universiteit Leiden op haar onderzoek naar onderwijs aan zeer makkelijk lerende of hoogbegaafde kinderen en heeft daarna de ANBI-stichting Kenniscentrum voor Makkelijk Lerenden (KML, kenniscentrumvoormakkelijklerenden.nl) opgericht. De missie van de stichting is om (zeer) makkelijk lerenden onderwijs te bieden dat aansluit bij hun leerbehoeften. Willy schreef ook het boek: Onderwijs aan zeer makkelijk lerenden of hoogbegaafden.

Het Kenniscentrum voor Makkelijk Lerenden (KML) werkt samen met Balans om wetenschappelijke kennis over zeer makkelijk lerenden te verspreiden onder ouders en in het onderwijs.

De geschiedenis van het etiket

De behoefte om leerlingen in te delen in categorieën – ofwel te etiketteren of te labelen – werd urgent in 1901. In dat jaar werd namelijk de leerplicht ingevoerd en ging een nieuwe groep kinderen voor het eerst naar school. Op scholen ontstonden problemen, omdat voor sommige leerlingen de school te moeilijk bleek te zijn. Zij hadden meer nodig dan alleen vertraagd onderwijs. Vóór die tijd vielen deze kinderen niet echt op, omdat zij niet naar school gingen.

De overheid besloot voor deze groep kinderen speciale zwakzinnigenscholen op te richten, naast de al bestaande speciale scholen voor blinden en doven. Elk kind van wie men vermoedde dat het op een zwakzinnigenschool thuishoorde, werd eerst pedagogisch en medisch onderzocht om ervoor te zorgen dat het niet ten onrechte op deze school werd geplaatst. Voor dit onderzoek wilde men beschikken over een neutrale methode om de verstandelijke vermogens van het kind vast te stellen. Dit om te voorkomen dat de afkomst, het lastige gedrag, speculaties over de achterlijkheid van het kind of de persoonlijke voorkeur van de leerkracht zouden bepalen welk kind naar de zwakzinnigenschool werd verwezen. Om deze redenen hebben Binet en Simon in 1905 de eerste intelligentietest ontwikkeld. Wanneer een kind op cognitief gebied meer dan twee jaar achterliep op zijn gemiddelde leeftijdgenoot, dan zou er sprake zijn van ‘achterlijkheid’. De naam zwakzinnigenschool is in de loop der tijd gewijzigd in school voor zeer moeilijk lerende kinderen (zmlk-school). Dit komt, omdat in het onderwijs bij IQ-niveaus lager dan 90 de psychologische naamgeving benedengemiddeld intelligent, laagbegaafd of licht intellectueel/verstandelijk beperkt is vervangen door matig, moeilijk of zeer moeilijk lerend. Doel van deze pedagogische naamgeving is, dat men wel de situatie van het kind duidelijk maakt, maar het niet belast met termen die een te negatieve ondertoon of gevoelswaarde (kunnen) hebben.

Hoewel er evenveel kinderen zijn die op cognitief gebied meer dan twee jaar voorlopen op hun gemiddelde leeftijdgenoot als er kinderen zijn die meer dan twee jaar achterlopen, heeft dit voor de eerste groep om verschillende redenen niet geleid tot aanpassing van het onderwijs (de redenen heb ik in mijn proefschrift in kaart gebracht). Hoogbegaafde kinderen nemen gewoon deel aan het reguliere basisonderwijs. Ook is opmerkelijk, dat de psychologische labels voor kinderen met IQ-scores van 90 en hoger in de schoolomgeving niet worden aangepast, hoewel deze eveneens belastend kunnen zijn. Dit geldt voor de gemiddeld en bovengemiddeld intelligente kinderen, maar vooral de begaafden en hoogbegaafden. Daarom heb ik in mijn proefschrift deze labels aangepast in: gemiddeld en bovengemiddeld lerenden en makkelijk en zeer makkelijk lerenden.

Meer lezen over hoogbegaafdheid?

Lees hier ons hele dossier over hoogbegaafdheid. Hoe kerken je het, hoe stel je het vast en hoe ga je er thuis en in het onderwijs mee om?

Lees ook de Q&A over hoogbegaafdheid met Ton Mooij, emeritus hoogleraar, ook verbonden aan het Kenniscentrum Makkelijk Lerenden.

Vragen of sparren?

Neem (gratis) contact op met onze advieslijn, of vul ons contactformulier in.

Bekijk hier wat Balans voor je doet. Word snel lid, of doneer!

Privacyvoorkeuren
Wanneer u onze website bezoekt, kan deze informatie opslaan via uw browser van specifieke services, meestal in de vorm van cookies. Hier kunt u uw privacyvoorkeuren wijzigen. Let op dat het blokkeren van sommige soorten cookies van invloed kan zijn op uw ervaring op onze website en de diensten die wij aanbieden.