Scroll Top

Extra informatie bij artikel ‘Uit huis stopt een keer, maar je dossier blijft’

Tekst: René Lamers

Het Paedologisch Instituut (PI) in Duivendrecht. Hier woonden in de jaren negentig van de vorige eeuw tien uit huis geplaatste kinderen. Zij kregen op de Pionier, naast het PI, les van meester Wilfred. Wilfred Woutersen zocht ze jaren later op en Henk Fibbe bundelde hun verhalen in het boek De klas van meester Wilfred. Valerie is een van deze tien kinderen.

Valerie: ‘Het ligt niet aan het kind, nooit’

Samen met Marcella, een vriendin die ze heeft overgehouden aan de tijd op het Paedologisch Instituut in Duivendrecht, was Valerie de eerste leerling die door meester Wilfred werd benaderd. Op De Pionier, de school bij het PI, vertelde Valerie voor het boek De klas van meester Wilfred hoe zij in de jaren negentig alles heeft beleefd en hoe het daarna met haar is gegaan. In het boek doet ze rake waarnemingen.

Door de grond

‘Doordat ik nog vaak met Marcella heb gepraat over die periode, kon ik me nog veel herinneren. Ook de dag dat ik naar het PI moest. Ik moest naar een soort ziekenhuis, was me verteld, waar ze zouden kijken hoe ik beter kon worden. In het gesprek dat mijn oma daar had, kreeg ik door dat ik er moest blijven. Ik dacht dat ik door de grond ging.’

Valerie beschrijft in het boek hoe ze haar verdriet probeert weg te knijpen, wat niet lukt, waardoor ze versteent en uit haar lichaam treedt, ‘wegvliegen’, zoals ze ook deed als ze door haar stiefvader werd geslagen.

‘Ze zeiden dat ik mijn oma weer zou zien en dat ik mijn best moest doen. Of ik haar weer zou zien, moest ik natuurlijk nog maar zien. Als kind weet je dat niet. Uiteindelijk stuurde ze zoals beloofd elke dag een kaartje.’

Gedumpt en kapot

‘In het begin is alles indrukwekkend: veel kinderen, veel volwassenen. Ik was wat ouder, tien jaar, dan de meeste kinderen als ze daar kwamen, die zo’n zes à zeven jaar waren. De kamer waar ik sliep was kaal. Je mocht niets aan de muren ophangen.

Ik had het gevoel dat ik gedumpt was. Oké, ik was toen onhandelbaar, maar dat kwam door verlatingsangst. In het begin had ik een heel goed maatje, Maarten. Maar die ging op een dag weg van het PI. Toen ging ik kapot. Ik bouwde nieuwe vriendschappen op, maar omdat telkens kinderen weer weggingen, moest je weer nieuwe opbouwen.’

Structuur en interesse

‘Op De Pionier kreeg ik structuur. Dat is goed voor elk kind, thuis was die er niet. Als je uit je plaat ging, moest je uit de klas – duidelijk. De leraren waren ook heel betrokken. Meester Wilfred zat in een band, hij speelde gitaar, ook in de klas. Dat was heel fijn. Als je van school ging, speelde hij het Voorgoed-lied dat hij persoonlijk op jou schreef.

Wilfred was écht geïnteresseerd, hij probeerde met je mee te denken voor oplossingen. Als kind is het fijn als je kind kunt zijn, en niet een ‘kind met een rugzak’ bent. Maar de leraren wisten denk ik heel goed wat er speelde, doordat ze contact hadden met het PI. Het geeft een heel goed gevoel wanneer je gehoord wordt. Dat is zó belangrijk.’

Waarom ik

Therapeuten op het PI waren vaak meer bezig met schrijven dan met luisteren als je bij ze was. Hun rapporten bevatten ook telkens hetzelfde. Je moest ze lezen – wéér wat je allemaal hebt meegemaakt, zoals mishandeling, wéér zout in de wonde. Terwijl je juist een toekomst wil. De subtitel van het boek, ‘Als je leven een dossier is’, komt van mij. Zo’n dossier achtervolgt je. Als je bij de huisarts komt, gaat ie weer open.

Schoonmaakster Maria was echter een heel lieve vrouw (met haar deelt Valerie wél openhartig haar gedachten en gevoelens, zoals in het boek is te lezen). Ze heeft denk ik ook veel meegemaakt. Heel lief en warm was ze. Een mensenmens. Als kind vraag je je af wat je fout hebt gedaan als je uit huis moet, maar Maria zei dat het niet aan mij lag. Waarom moest ík dan mijn best doen?!’

Na 36 jaar veilig

‘Bij mijn moeder thuis was het niet veilig. Toch blijf je naar je moeder verlangen. Die band van een kind met de moeder blijft, ook al is het niet goed. Toen ze alleen was met mij en mijn zusje, hadden we ook fijne momenten. Het was niet alleen ellende.

Bij mijn oma was het redelijk veilig, maar ook weer niet, door de partners die ze had. En mijn oma en moeder hadden ook vaak woorden. Beiden zijn een paar jaar geleden overleden.

Door die onveiligheid vroeger keek ik later altijd om me heen en zocht ik bij het uitgaan waar de uitgangen waren. Altijd alert en veel angstaanvallen. Sinds drie jaar, na een behandeling voor post-traumatisch stresssyndroom, voel ik me wel veilig.’

Nu ben ik kind

‘Mijn moeder probeerde het wel, maar had zelf geen goede voorbeelden. Als ik kinderen zou krijgen, zou ik het heel anders doen. Maar ik heb geen kinderen. Ik heb meerdere relaties gehad, maar bij geen voelde het goed om er kinderen bij te krijgen.

Ik heb nu dat speelse in me, doordat ik geen kind heb kunnen zijn. Als ik met een vriendin en haar kinderen naar een speeltuin ga, ben ik dat kind. Ik doe de gekste dingen. Dan pies ik haast in mijn broek. Ik spreek mijn gevoel nu ook uit – deed ik vroeger niet, ik dacht dat ik tot last was.’

Rare dingen

‘Ik heb rare dingen meegemaakt in de jeugdzorg. Dat ik mijn zusje, dat bij een pleeggezin zat, niet mocht zien; wie verzint dat? Dat een therapeut wilde dat ik met een poppenhuis ging vertellen wat in het weekend gebeurde, maar daaraan wilde ik niet herinnerd worden, dus ging ik maar verhalen verzinnen, want ik wist dat ze die wilde horen. Of een groepsleider die telkens zeurde als je geen nachtzoen van hem wilde, we vonden hem een griezel. Toen ik wegging, had hij een kaart met allemaal zoentjes erop: voor al die nachtzoenen die ik weigerde – zo pijnlijk. We denken dat hij iets met een stagiaire had, want we hoorden ze praten en opeens was hij weg. Hoe komt zo iemand op een groep met zulke kwetsbare kinderen?’

Beter voor me

‘Een vriendin zei eens: ‘Je vertelt heel heftige dingen, maar op een manier alsof je een boodschappenlijstje opdreunt.’ Wat ik heb meegemaakt, heeft me óók gemaakt tot wie ik nu ben. Ik ben trots op wat ik heb bereikt, wat mijn ouders niet hebben bereikt. Mede dankzij vechtlust. Ik heb altijd voor mezelf moeten zorgen.

Ze zeiden destijds dat het ‘beter’ voor me was dat ik naar het PI ging. Qua structuur wel. Je bent er ook met veel kinderen, waardoor je sociaal wordt. Als kinderen help je elkaar, net zoals je je broertje of zusje zou helpen. In de situaties waaruit wij kwamen, zou je jezelf opsluiten. Dat is nog erger.’

Kijk onder het gedrag

‘Ik hoop dat mensen die in de jeugdzorg werken door het lezen van dit boek echt van het kind uitgaan in plaats van wat op papier staat. Wellicht heb je zelf niet zoiets meegemaakt en kun je het je moeilijk voorstellen, maar praat dan met mensen die dat wel hebben. Dan krijg je een beeld en weet je dat we niet gestoord zijn, maar dat ons gedrag komt door wat we hebben meegemaakt. Steek meer tijd in kinderen. Het ligt niet aan het kind. Nooit.

Ze moeten ook ouders erbij betrekken. Mijn oma kon gewoon naar huis en hoefde niets te doen. Hetzelfde voor mijn moeder. En ik moest ‘mijn best’ doen… Als kind kom je dan thuis terug, waar niets is veranderd. Beter zou zijn geweest dat je als kind thuis blijft wonen, maar vanuit school een paar keer per week naar opvang gaat ofzo. Dat je uit huis moet, voelt zó als een afwijzing. Dat voel ik nog steeds op momenten dat ik me eenzaam voel. Dan komt het gekwetste kind weer boven.’

Privacyvoorkeuren
Wanneer u onze website bezoekt, kan deze informatie opslaan via uw browser van specifieke services, meestal in de vorm van cookies. Hier kunt u uw privacyvoorkeuren wijzigen. Let op dat het blokkeren van sommige soorten cookies van invloed kan zijn op uw ervaring op onze website en de diensten die wij aanbieden.