Scroll Top

Het beleid van de overheid bij dyscalculie

Hoogleraar Hans van Luit beschrijft – en bekritiseert – het Nederlandse overheidsbeleid wat betreft de ondersteuning van leerlingen met dyscalculie. ‘Dat in het voortgezet onderwijs de uitvoering van de maatregelen wordt overgelaten aan de directeur, kan uiteraard worden beschouwd als slecht beleid.’ Door: Hans van Luit Dyscalculie is een rekenstoornis die bij ongeveer één op de veertig kinderen voorkomt. Kinderen en adolescenten die dyscalculie hebben, ondervinden gedurende hun schoolloopbaan ernstige problemen vanwege hun rekenmoeilijkheden. Hoogleraar Hans van Luit legt uit hoe dat komt en hoe het beleid van de overheid kinderen kan belemmeren in het behalen van een diploma dat bij hen past. Kinderen en adolescenten met dyscalculie ondervinden gedurende hun schoolloopbaan ernstige problemen vanwege hun rekenmoeilijkheden. Dit komt vooral door hun zwakke rekenprestaties, maar in het voortgezet onderwijs ook omdat die zwakke rekenvaardigheid doorwerkt in vooral wiskunde, maar ook in andere vakken zoals economie, natuurkunde en aardrijkskunde. Een consequentie van dyscalculie is dat veel leerlingen geen opleiding kunnen gaan doen die ze anders op basis van hun verdere mogelijkheden wel zouden kunnen doen. Dit betekent voor veel kinderen dat ze gaan onderpresteren en hun mogelijkheden niet (volledig) benutten. Er is in vergelijking met de reguliere uitstroomcijfers van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs (55% naar vmbo en 45% naar havo/vwo) een groot verschil met de uitstroomcijfers van kinderen met dyscalculie: 90% vmbo en 10% havo/vwo. Daarbij komt dat uitstroom naar vwo voor kinderen met dyscalculie slechts sporadisch voorkomt (minder dan 1% van de kinderen met gediagnosticeerde dyscalculie) en daarbij halen ze zelden het vwo-diploma.

Dyscalculieverklaring

Als een gedragsdeskundige dyscalculie vaststelt, dan wordt op basis van de uitkomsten van het diagnostisch onderzoek een dyscalculieverklaring opgesteld. Hierin wordt aangegeven: welke hulp de leerling op school nodig heeft, welke materiële en immateriële voorzieningen kunnen worden ingezet en welke dispensaties kunnen worden toegepast. Wat zegt het overheidsbeleid over de toekenning van dit soort aanpassingen? Het beleid wat betreft ondersteuning van kinderen met dyscalculie is niet eenduidig vastgelegd, maar het komt erop neer dat de overheid van mening is dat leerlingen met dyscalculie niet afgerekend mogen worden op hun stoornis, maar adequaat moeten worden begeleid in de richting van een passend studietraject (Van Luit, 2018). Dat betekent dat gedurende de schoolloopbaan deze maatregelen kunnen en mogen worden toegestaan. Voor de eindtoetsen in het primair en voortgezet onderwijs gelden evenwel verschillende regels.

Verplichte eindtoets rekenen

Voor het basisonderwijs geldt dat sinds 2015 een verplichte eindtoets rekenen moet worden afgenomen. De school heeft de keuze uit vijf toetsen: Centrale CvTE-eindtoets, Route 8 (adaptief), IEP-eindtoets, Dia-eindtoets (adaptief) en AMN-eindtoets (adaptief). De school (de directeur) is vrij te kiezen welke toets de school gebruikt. De school moet voor één toets voor Nederlandse taal en rekenen kiezen. Voor leerlingen met dyscalculie is het zeer aan te bevelen om voor een adaptieve toets te kiezen. Dat betekent dat de toetsvragen gedurende de afname op het niveau van de leerling worden aangepast. Blijken opgaven te moeilijk, dan wordt de volgende opgave eenvoudiger aangeboden. Of als een leerling bepaalde opgaven wel aankan, dan wordt een volgende opgave moeilijker. Op deze manier wordt een leerling met dyscalculie minder snel overvraagd of gefrustreerd door falen, en kan deze beter laten zien wat hij/zij wel kan. Van belang is wel dat de leerling uitrekenpapier mag gebruiken bij rekentaken die niet verplicht uit het hoofd opgelost hoeven te worden.

De directeur bepaalt

Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in april 2004 voor het voortgezet onderwijs de Notitie VO/OK/2004/19023: Hulpmiddelen en vrijstellingen voor leerlingen met een beperking, zoals dyslexie en dyscalculie, gepubliceerd. Hierin is vastgelegd dat de directeur van de school bevoegd gezag heeft en bepaalt welke voorzieningen toegestaan zijn bij vakken als wiskunde, maar ook economie, aardrijkskunde en natuurkunde, wanneer een leerling een dyscalculieverklaring heeft. Voor de rekentoets aan het einde van het voortgezet onderwijs geldt dat deze vanaf 2020 (tijdelijk?) wordt afgeschaft. De toets wordt in 2019 nog wel afgenomen, maar het cijfer telt niet mee in de zak-slaagregeling. Bovendien zijn er alternatieve rekentoetsen voor leerlingen met dyscalculie of rekenzwakke leerlingen, zodat een aangepaste toets kan worden gemaakt.

Slecht beleid

Conclusie: het Nederlandse overheidsbeleid is te weinig eenduidig voor kinderen met dyscalculie. Voor de basisschool geldt dat het gebruik van een adaptieve toets de maximaal haalbare aanpassing is om leerlingen met dyscalculie tegemoet te komen. Dat in het voortgezet onderwijs de uitvoering van de maatregelen wordt overgelaten aan de directeur, kan uiteraard worden beschouwd als slecht beleid. De ene directeur zal er alles aan doen om een leerling met dyscalculie te faciliteren, terwijl een andere directeur niet weet wat dyscalculie precies inhoudt. Ouders zijn dus overgeleverd aan de kennis en kunde, maar bovenal de bereidwilligheid, van de directeur als het gaat om de haalbaarheid van een diploma, dat passend is bij de competenties en mogelijkheden van hun kind. Hans van Luit heeft orthopedagogiek gestudeerd en is gepromoveerd op het onderwerp Rekenproblemen in het speciaal onderwijs. Thans is hij als hoogleraar diagnostiek en behandeling van kinderen met dyscalculie verbonden aan de Universiteit Utrecht. Hij is voorzitter van de Stichting Kwaliteitsinstituut Dyscalculie. Van Luit, J. E. H. (2018). Dit is dyscalculie. Achtergrond en aanpak. Houten: LannooCampus. Van Luit, J.E.H., Bloemert, J., Ganzinga, E.G., & Mönch, M.E. (2014). Protocol dyscalculie: Diagnostiek voor gedragsdeskundigen (2e herziene druk). Doetinchem: Graviant.

Wat is dyscalculie?

De definitie luidt: een stoornis die wordt gekenmerkt door hardnekkige problemen met het leren en vlot/accuraat oproepen/toepassen van rekenwiskunde-kennis (zowel feiten als afspraken). In het Protocol Dyscalculie: Diagnostiek voor gedragsdeskundigen (Van Luit et al., 2014) worden drie criteria genoemd om dyscalculie vast te kunnen stellen, waarbij aan alle drie moet worden voldaan wil er sprake zijn van de stoornis dyscalculie:
  • Criterium van ernst: Er is sprake van een significante achterstand wat betref de automatisering van de basale rekenvaardigheden ten opzichte van leeftijd- en/of opleidingsgenoten. Er is daarnaast ook sprake van een significante achterstand wat betreft de beheersing van de inhoud van de rekendomeinen.
  • Criterium van achterstand: Er is sprake van een significante rekenachterstand ten opzichte van datgene wat op basis van de individuele ontwikkeling van de persoon mag worden verwacht.
  • Criterium van hardnekkigheid: Er is sprake van blijvende moeite met rekenen in brede zin, die ook resistent is tegen gespecialiseerde hulp gedurende een halfjaar (twee keer per week een halfuur individueel of in een kleine groep).
Privacyvoorkeuren
Wanneer u onze website bezoekt, kan deze informatie opslaan via uw browser van specifieke services, meestal in de vorm van cookies. Hier kunt u uw privacyvoorkeuren wijzigen. Let op dat het blokkeren van sommige soorten cookies van invloed kan zijn op uw ervaring op onze website en de diensten die wij aanbieden.